Na de drooglegging van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland is door bodemrijping onomkeerbare scheurvorming ontstaan, verder in dit artikel aangeduid als kleischeuren. De ruimtelijke spreiding van de gescheurde kleilaag en de dikte van de laag zijn onvoldoende bekend. In welke mate scheurvorming in de Noordoostpolder – waar de bodem over het algemeen lichter van textuur is – voorkomt is niet goed bekend. In hydrologisch opzicht hebben de scheuren naar verwachting een significant effect. Ze resulteren in extra bergingscapaciteit, maar kunnen ook als preferente stroombanen fungeren, waardoor het neerslagoverschot sneller tot afvoer komt.