Langjaarlijkse gemiddelden van het neerslagoverschot en de aanvulling van het grondwater in Nederland zijn onderzocht met behulp van metingen van de tritium-concentraties. De resultaten voor situaties met een zandige bodem kwamen overeen met de benadering van de werkelijke gewasverdamping op basis van meteorologische gegevens, gewasfactoren en een schatting van mogelijke reducties van de verdamping volgens de HELP-methode. In bepaalde gevallen bleek de aanvulling van het grondwater aanzienlijk lager te zijn dan het neerslagoverschot. Het overschot moet oppervlakkig worden afgevoerd door stroming over het maaiveld of een tussenstroming, soms in combinatie met buisdrainage. De hoeveelheid van de oppervlakkige afvoer is gerelateerd aan de grondwaterstand (kwel) enlof aan de aanwezigheid van slechtdoorlatende lagen in de ondiepe bodem. Voor gebieden met een natuurlijke vegetatie is tevens gebruik gemaakt van hydrochemische beschouwingen om een relatie te leggen tussen het neerslagoverschot en meteorologische factoren. De verschillende gegevens zijn nader uitgewerkt met behulp van Geografische Informatie Systemen hetgeen een kaart opleverde van het neerslagoverschot voor heel Nederland. Kaarten van de grondwateraanvulling en van de oppervlakkige afvoer worden gegeven in aansluitende publicaties over de klei- en veengebieden.