De grondwaterstand wordt op tal van plaatsen en om tal van redenen gevolgd in de tijd. Op die manier ontstaan tijdreeksen waaruit informatie over het dynamische gedrag van de grondwaterstand kan worden afgeleid, als die reeksen tenminste langgenoeg zijn. Bij het inrichten en in stand houden van grondwatermeetnetten kan de vraag rijzen hoe lang je de grondwaterstand tenminste moet meten om de grondwaterstandsdynamiek te kunnen karakteriseren. In dit artikel zullen voor 51 locuties verspreid over het pleistocene deel van Nederland de responstijden voor de relatie tussen neerslagoverschot en grondwaterstand worden gegeven, alsmede beknopte bodemkundig-hydrologische beschrijvingen van deze locuties. De responstijden geven een idee van de minimale lengte van de reeks die nodig is om de relatie tussen neerslagoverschot en grondwaterstand goed te kunnen beschrijven. In de toekomst zou deze lijst kunnen worden uitgebreid en gedifferentieerd.