Tussen 1950 en 1988 werd door bodemkundigen over het algemeen verondersteld, dat een droge zandbovengrond het gevolg was van een te diepe grondwaterstand, waardoor de capillaire opstijging vanuit het grondwater naar de wortelzone te gering was. Door bodemfysici werd in die tijd ook algemeen aangenomen dat droog zand sneller en meer water opzuigt dan vochtig zand. In tegenstelling hiermee vertelden verscheidene landgebruikers dat een droge zandbovengrond juist moeilijk beregeningswater opneemt. Een onderzoeker van het I.C.W. werd eind jaren zeventig bij een onderzoek naar het verloop van de bevochtiging van het zand in een perceel met suikerbieten, verrast dat ondanks veel neerslag sinds de vorige bemonstering het vochtgehalte was afgenomen. Bij een nader onderzoek bleek tevens dat in de bovengrond niet een verwachte min of meer homogene bevochtiging, maar preferente stroombanen tussen droog zand voorkwamen. Eind jaren tachtig werd eerst duidelijk, dat de hiervoor beschreven verschijnselen verklaard konden worden met de aanwezigheid van waterafstotendheid in deze gronden. Inmiddels is aangetoond dat waterafstotendheid op meerdere manieren voorkomt in de natuur. Diverse planten- en dierensoorten beschikken over waterafstotende eigenschappen die voor hen van levensbelang zijn. In dit artikel zullen wij een aantal voorbeelden van hydrofobie bij bodems, planten en dieren beschrijven.