Bij de AGU-conferentie in december 1999, was er een speciale sessie over de interactie tussen grondwater en oppervlaktewater. Eén van de presentaties ging over een gedetailleerd eindige-differentiemodel voor het bestuderen van de uitstroming van grondwater in een meer. De onderzoekers hadden het model gebruikt om aan te tonen dat er twee punten zijn langs het talud van het meer waar een geconcentreerde uitstroming optreedt. Het ene punt ligt op het talud ter hoogte van de waterspiegel, het andere is het hoekpunt tussen talud en vlakke bodem van het meer. Voor de geohydroloog die zijn klassieken kent is dit geen verrassing. Het is vrij eenvoudig met de hodograafmethode aan te tonen dat deze punten van geconcentreerde uitstroming optreden. De hodograafmethode werd voor het eerst toegepast op grondwaterstromingsproblemen door Hamel (1934) en Davison (19361, maar wordt nog maar zelden onderwezen. Er hangt een waas van ’te moeilijk’ over de hodograafmethode, wellicht omdat vaak complexe getallen en conforme afbeeldingen gebruikt worden om een oplossing voor het stroombeeld te verkrijgen. Punten waar de stroming groot (oneindig) of klein (nul) wordt kunnen echter eenvoudig bepaald worden door de hodograaf voor het betreffende probleem te tekenen. Er komt zelfs geen wiskunde aan te pas! Het doel van dit artikel is om de basisprincipes van de hodograafmethode kort te behandelen en vervolgens de uitstroming in een meer te bestuderen.