De zomerhalfjaren van 2018, 2019 en 2020 waren (extreem) droog. Demissionair minister Van Nieuwenhuizen vindt daarom dat we na kampioen water afvoeren nu ook kampioen water vasthouden moeten worden. Die uitspraak vindt gretig aftrek bij bestuurders en vakbroeders in de waterwereld. En we zijn het er wel over eens dat het toekomstige waterbeheer ook anders móét. Maar weten we ook hóé? En hoever kun je dan daarin gaan en wat is daarvan het uiteindelijke effect? Volgens ons bepaalt vooral het landbouwkundige ‘voorjaarsmoment’, het moment waarop het agrarische land weer actief gebruikt gaat worden voor bemesting en inzaaien, sterk de kwestie van ‘water vasthouden’. Willen we het anders doen, dan is het vooral zaak om kritisch en analytisch naar de (on)mogelijkheden rondom dit voorjaarsmoment te kijken1. Is dit dé achilleshiel in het waterbeheer? Immers, je kunt met maatregelen grote hoeveelheden water tijdens de winterperiode in de bodem opslaan, maar als je half februari weer een flinke drooglegging op je percelen wilt om mest te kunnen uitrijden, wat heb je dan uiteindelijk gewonnen aan extra vastgehouden mm’s water voor het daaropvolgende groeiseizoen? In dit essay proberen we een eerste inschatting te maken van de (on)mogelijkheden tijdens dat voorjaarsmoment. We focussen daarbij op de huidige landbouwpraktijk op de zandgronden.